Uit de namen van de maanden kun je afleiden dat 1 januari niet altijd het begin van het nieuwe jaar is geweest. Van september (septem, Latijn voor zeven, de zevende maand) tot december (decem, Latijn voor tien, de tiende maand) hebben de maanden namen die er op duiden dat de eerste maand van het jaar in maart gelegen moet hebben, rond het begin van de lente. Dat is ook logisch, want het jaar dat de seizoenen bepaalt, loopt vanaf het moment dat de zon precies boven de equator, in het lentepunt.
Voor de verschuiving naar 1 januari moet je lang terug gaan, want in zowel de juliaanse kalender (in gebruik sinds 46 v. Chr.) als in onze huidige gregoriaanse kalender (sinds 1582) begint het nieuwe jaar op 1 januari. Hoe het allemaal in zijn werk ging lezen we in De Geschiedenis van Rome van Theodor Mommsen, een beroemde kenner van de Romeinse geschiedenis, die in 1902 de Nobelprijs voor het literatuur kreeg.
De Romeinen dienden voortdurend af te rekenen met opstanden aan de randen van hun imperium rond de Middelandse Zee, zo ook in Spanje. De situatie werd rond 135 v. Chr. zo kritiek dat er besloten werd tot de benoeming van een nieuwe consul aldaar. Normaal begon de ambtstermijn van deze consul bij de start van het nieuwe jaar, dat toen op 15 maart viel. Om de benoeming van een Spaanse consul te versnellen en toch in overeenstemming met de wet te handelen, werd het nieuwe jaar met twee en een halve maand vervroegd naar 1 januari. En sindsdien is dat zo gebleven.
Bronnen:
Prof. dr. John Heise, Universiteit Utrecht en SRON, Nationaal Instituut voor Ruimteonderzoek.