Sinds 1791 was een meter het tienmiljoenste deel van de afstand tussen noordpool en evenaar. Die afstand wordt bepaald door een stuk van een meridiaan op te meten met triangulatie, een methode bedacht door Gemma Frisius (1508-1555), een Fries werkzaam in Leuven, en in 1615-1617 toegepast door Willebrord Snellius (1580-1626). Die zette een netwerk van driehoeken uit tussen Alkmaar en Bergen op Zoom. Het idee is dat je een driehoekszijde heel nauwkeurig meet, en verder alleen hoeken, waardoor het hele netwerk berekenbaar wordt.

Weer tweehonderd jaar later definieerde een geleerde Franse commissie een universele lengtemaat: de meter. Middenin het rumoer van de Franse Revolutie werd een expiditie uitgerust om de afstand tussen Duinkerken en Barcelona te meten. Jean Delambre (1749-1822) werkte naar het noorden en Pierre Méchain (1744-1804) naar het zuiden om een netwerk van driehoeken te maken. In 1799 waren ze terug en kon de lengte van de meter bepaald worden. Een triomf voor de rede, zo leek het, maar niemand wist dat Méchain een meetfout had gemaakt: het was 0,2 mm te kort vanwege een rekenfout in de afplatting van de aarde. Delambre kwam erachter maar werkte ze weg. Pas kort geleden ontdekte de historicus Ken Alder dat de meter nooit een meter is geweest.

In 1889 werd de meter gedefinieerd als de afstand tussen twee inkepingen op een staaf van 90% platina en 10% iridium, de zgn. X-meter, die in Sèvres wordt bewaard.

In 1960 kwam men tot de volgende definitie: de meter is de lengte gelijk aan 1.650.763,73 golflengten in vacuüm van de straling overeenkomend met de ongestoorde overgang tussen de toestanden 2p10 en 5d5 van het atoom krypton-86.

Sinds 1983 is een meter gedefinieerd als de afstand die licht in 1/299.792.458 seconde in vacuüm aflegt.

Bronnen: Dr. ir. Fokko Jan Dijksterhuis, Universiteit Twente http://nl.wikipedia.org/wiki/Meter